Op maandag 6 december, precies een week geleden op het moment dat ik dit stuk schrijf, publiceerde de Volkskrant een interview met Paul van Tongeren over zijn reflecties op de corona crisis. Het interview lokte de nodige reacties uit, voornamelijk gericht op het feit dat van Tongeren vraagtekens stelde bij het invoeren van een vaccinatie-plicht. Tussen deze reacties zat een korte ‘brief van de week’ van Mark van Vugt, hoogleraar in evolutionaire en organisatorische psychologie aan Vrije Universiteit Amsterdam.
De brief draagt de titel Tijd voor een vaccinatieprogramma tegen filosofische ideeën. Zoals men wellicht al aan de titel vermoedt is van Vugt niet bepaald blij met het interview. Volgens hem kunnen de inzichten van filosofen niet opwegen tegen de empirische wetenschap. Zijn tirade zet zich voort op twitter, waar zijn wrok zich uitbreidt naar de geesteswetenschappen in het algemeen, die volgens hem een hoog ´goeroe-gehalte’ hebben, wat dat ook moge betekenen.
In dit stukje zal ik niet de vraag beantwoorden of wat van Tongeren in het interview zei nu goed of fout was. Wat mij eerder interesseert is de reactie van figuren als van Vugt. Ergens is het grappig dat een hoogleraar zich zo kan opwinden om een tamelijk tam interview. Aan de andere kant is het choquerend dat iemand met een functie als van Vugt zo slecht op de hoogte lijkt te zijn van wat filosofie nu precies inhoudt, en daar toch met veel autoriteit over spreekt.
Het interview met van Tongeren ging immers vooral over de ethische vraagstukken rondom de pandemie, en ik vraag mij toch af hoe van Vugt denkt dat de empirische wetenschap ethische vraagstukken kan oplossen. Zo staat het mij namelijk bij uit de colleges van mijn bachelor dat een Schotse filosoof genaamd David Hume ook ooit eens heeft geschreven over de relatie van ethiek ten aanzien van de wetenschap. Hume stelde immers dat de feiten van de wetenschap -die ons vertellen hoe de wereld in elkaar steekt- van een totaal andere orde zijn dan die van de ethiek. Kwesties binnen de ethiek gaan niet over hoe de wereld is, maar hoe deze zou moeten zijn. Hume stelt dat men puur uit de eerste orde geen uitspraken uit de tweede orde kan afleiden. In andere woorden: Men kan geen normatieve (ethische) claims afleiden uit descriptieve (wetenschappelijke) feiten.
Laat mij dat illustreren met een voorbeeld. Stel dat we de vraag willen beantwoorden of we op een bevolking restrictieve maatregelen willen uitvoeren om de verspreiding van een virus tegen te gaan. Aan de ene kant zullen de maatregelen ervoor zorgen dat minder mensen lijden aan het virus, en aan de andere kant zullen de maatregelen de mensen belemmeren om te doen waar ze zin in hebben en zal de economie er onder lijden. Om de knoop in dit dilemma door te hakken, wordt er een onderzoek gepresenteerd waaruit blijkt dat het invoeren van de maatregelen ongeveer 20.000 levens zou redden, maar dat het BNP -ik zeg maar wat- met 2% zou krimpen. Hieruit trekt men de conclusie dat we de maatregelen moeten invoeren, omdat het aantal levens dat we daarmee redden opweegt tegen de klap op de economie en al het leed dat daarmee gepaard gaat.
Nu zou je kunnen denken dat hier een ethisch argument is gemaakt via het gebruik van wetenschap, en dus dat wat Hume heeft gezegd niet per se waar hoeft te zijn. En het is zeker zo dat empirisch onderzoek kan bijdragen aan kennis over de ethische situatie waarmee we op het moment bekommerd zijn. Maar in het hierboven gegeven voorbeeld gaat een ethisch argument verscholen die de kloof tussen wetenschap en ethiek overbrugt. Namelijk, de onderzoeker gaat ervan uit dat het voorkomen van sterfgevallen afweegt tegen de krimp in de economie. Dit betekent ook dat als we de getallen in het voorbeeld schuiven, het mogelijk is dat er een punt komt waarop men stelt dat het niet langer afweegt, en dus dat de klap op de economie als erger wordt beschouwd dan het aantal doden dat wordt veroorzaakt. In het voorbeeld schuilt dus een opvatting over de waarde van een mensenleven en hoe veel we ervoor zouden moeten opofferen. In andere woorden: Een ethische uitspraak.
Het onderscheid van Hume dat ik hierboven heb geschetst is zo’n basaal inzicht van de filosofie dat elke bachelor student in de filosofie het moet kennen. Professor van Vugt zou daarom zijn examen ethiek hoogst waarschijnlijk moeten herkansen.
Hoewel empirisch onderzoek kan bijdragen in de keuzes die we maken, geven ze op zichzelf geen leidraad in hoe we de mens op waarde moeten schatten. De vraag naar hoe we dit moeten doen is vandaag de dag meer prangend dan ooit, en ik zie niet in hoe het verkeerd is dat van Tongeren deze vraag durft te stellen in het interview.
Zo kwam er een andere reactie op van Tongeren van Max Pam, redacteur bij het Parool, in een column waar ook van Vugt zich positief over uitsprak op twitter. Ik citeer:
‘Als je het interview met de Denker des Vaderlands leest, zie je dat hij eigenlijk nergens een oplossing voor heeft. Dat verbaast me niets, want per slot is hij een ethicus en ethische oordelen veranderen bij elke zucht van de wind. Zelf houd ik mij liever vast aan de cijfers van de wetenschap’.
Niet alleen is het absurd dat Pam verwacht dat van Tongeren in zijn interview de crisis met toverslag zou moeten oplossen, daarbij lijkt hij aanstoot te nemen bij het überhaupt stellen van zulke vragen, alsof de antwoorden daarop evident zijn.
In zijn opvatting over ethiek verwart hij de ethiek als filosofische discipline met de manier waarop mensen op opportunistische wijze ethisch kunnen redeneren. Maar het is juist de kracht van ethiek om de manier waarop men normatieve uitspraken gebruikt te kunnen ontwarren, om te identificeren welke argumenten men maakt zonder dat deze worden uitgesproken. Of misschien zelfs: zonder dat men weet dat men ze maakt.
Kortom, de manier waarop figuren zoals van Vugt en Pam de ethiek onderschatten riskeert dat ze blind worden voor de ethische opvattingen die hen daadwerkelijk leiden. Hun stellige beroep op de empirische wetenschap als een soort alles verklarend orakel maakt ze eerder dogmatisch dan werkelijk wetenschappelijk.
Bronnen: